Hun gezichten laten me vannacht niet los

Eerst waren er de beelden op tv van schipbreuken, hulpacties op zee en tenten in het Maximiliaanpark. Toen kwam de oproep van het burgerplatform om onze huizen open te stellen om hun een nacht of twee onderdak te geven.

En dan plots die eerste confrontatie: daar zitten ze dan, in mijn huiskamer, die mensen die gevlucht zijn, gemarteld werden, door de hel gingen in Libië. Met littekens en verwondingen op hun lichaam en ziel. Sommigen tonen me foto’s van hun eerste redding op zee. Anderen vertellen over hun vrienden die gestorven zijn tijdens hun tocht.

Er volgden arrestaties, bezoeken aan gesloten centra, een niet-aflatende zoektocht naar advocaten, bezoeken aan de gevangenis en de follow-up aangekondigde processen. Er waren overtochten naar het VK en af en toe kreeg er iemand de status van vluchteling en was er grote vreugde. Er waren de bezoeken aan het VK en in Duitsland om deze dierbare vrienden terug te zien. Er waren de Dublingevallen, die terug naar hun eerste land van aankomst in de EU werden gestuurd en die we nog vlug gingen bezoeken de avond voor hun uitzetting. Er was telkens opnieuw die strijd tegen de absurditeit en de onmenselijkheid van ons opvangbeleid.

Er worden nog steeds vluchtelingen opgevangen, telkens opnieuw. De reddingsoperaties op zee worden gecriminaliseerd door weldenkenden die de angst van de ander als politiek programma hebben.

En vandaag staat er een beeld op mijn netvlies gebrand. Het beeld van twee kleine meisjes. De kinderen van mijn vriend Samir, samen met hun mama verdronken langs de Libische kust. Die doden hebben een gezicht. Ze zijn niet anoniem meer. Ze zijn de dochters en ex-vrouw van een erg dierbare vriend.

Hun gezichten laten me vannacht niet los. Het hart van een vader bloedt en ik ben te ver van hem om deze pijn, al was het maar een beetje, samen met hem, mijn vriend, mijn zoon … Samir, te dragen.